Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En de zonen van [20]Cham zijn: [21]Cusch en [22]Mitsraim, en [23]Put, en [24]Kanaan. 20. De nakomelingen van dezen hebben zich van Babel meest zuidwaarts verdeeld in een deel van Azie en in Afrika, en voor een tijd in Palestina. Zie van dezen, 1 Kron.4:40; Ps.105:27. 21. Van dezen zijn afkomstig de Arabieren en de Moren. Zie boven de aant. hoofdstuk hfdst.2 vs.13; idem 2 Kon.19:9; Job 28:19; Jer.13:23, Jer.46:9. 22. De vader der Egyptenaars. Den naam vindt men overal in de H. Schrift. En het is ook de naam van het landschap Egypte zelf en van de inwoners. 23. Men meent dat hij een gedeelte van Lybie, [waar de rivier Put is] bewoond heeft. Zie Jer.46:9; Ezech.27:10, Ezech.38:5. 24. De stamvader der Kanaanieten, in de Schrift genoeg bekend. Zie boven hfdst.9 vs.25, en onder vs.18.